Reden ontheffing ouderlijke macht


Wettekst over ontheffing ouderlijke macht

Burgelijk wetboek v.a art. 266

Artikel 266

Mits het belang van de kinderen zich daar niet tegen verzet, kan de rechtbank een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontheffen, op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen.

Artikel 267

  1. Ontheffing wordt slechts uitgesproken op verzoek van de raad voor de kinderbescherming of van het openbaar ministerie.
  2. In het geval, bedoeld bij het tweede lid onder d, van artikel 268 van dit boek, kan, indien de kinderrechter een verzoek van de ouders om toestemming tot wijziging in het verblijf van hun kind heeft afgewezen, de ontheffing bovendien verzocht worden door degene, die het kind op het tijdstip van het verzoek ten minste een jaar verzorgd en opgevoed heeft. Indien het kind door meer dan een persoon wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door dezen gemeenschappelijk worden gedaan. Is de ontheffing verzocht, dan blijft het tweede lid van artikel 253s, van dit boek buiten toepassing, totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist.

Artikel 268

  1. Ontheffing kan niet worden uitgesproken, indien de ouder zich daartegen verzet.
  2. Deze regel lijdt uitzondering:
    1. indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 261 van dit boek van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel – door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen – onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 254 af te wenden;
    2. indien zonder de ontheffing van de ene ouder, de ontzetting van de andere ouder de kinderen niet aan diens invloed zou onttrekken;
    3. indien de geestvermogens van de ouder zodanig zijn gestoord, dat hij niet in staat is zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen;
    4. indien na een verzorging en opvoeding met instemming van de ouder – anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij – van ten minste een jaar in een ander gezin dan het ouderlijke, een voortzetting daarvan noodzakelijk is en van terugkeer naar de ouder ernstig nadeel voor het kind moet worden gevreesd.

Artikel 269

  1. Indien de rechtbank dit in het belang van de kinderen noodzakelijk oordeelt, kan zij een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen ontzetten, op grond van:
    1. misbruik van het gezag, of grove verwaarlozing van de verzorging of opvoeding van een of meer kinderen;
    2. slecht levensgedrag;
    3. onherroepelijke veroordeling: <…..>
    4. het in ernstige mate veronachtzamen van de aanwijzingen van de stichting, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg of belemmering van een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 261;
    5. het bestaan van gegronde vrees voor verwaarlozing van de belangen van het kind, doordat de ouder het kind terugeist of terugneemt van anderen, die diens verzorging en opvoeding op zich hebben genomen.
  2. Onder misdrijf worden in dit artikel begrepen medeplichtigheid aan en poging tot misdrijf.

Geplaatst op 20 juni 2012, in Ouderlijk gezag en getagd als , . Markeer de permalink als favoriet. Een reactie plaatsen.

Plaats een reactie